Mijn liefste belt vanuit de auto: “He schat, Juul is wat later, dus ik ben er met 30 minuten, hoop ik. Begin jij vast aan het eten?” We koken bijna iedere avond wel samen, maar ik besluit Jo en de meiden eens te gaan verrassen met een heerlijke ovenschotel. Ik snij enthousiast een kilo rode aardappelen in schijfjes, leg deze in een ovenschaal, leg er versgesneden groenten op, dan weer een laag gehakt, veel plakken kaas, nog een laagje aardappelen en dan wat specerijen.
Omdat ik het extra lekker wil maken twijfel ik tussen curry met koriander of gewoon peper en zout tot ik een zakje van de specerijenmarkt zie, zonder opdruk gevuld met een soort rode paprikapoeder. Het ruikt niet echt pittig dus ik strooi dit rijkelijk over de ovenschotel heen, giet er nog wat room over en zet de ovenschaal tevreden in de oven. Ik ben trots op het resultaat en verheug mij al op het blije gezicht van mijn schat dat het eten bijna klaar is als ze thuis komt. Na 20 minuten prik ik met een vork in de aardappelen en neem een klein hapje. De walm uit de oven ruikt lekker maar het smaakt alsof iemand met een hete naald in mijn tong prikt. Ik probeer het nog een keer. Dit keer staat mijn hele mond in brand en schreeuwen mijn lippen het uit van de pijn. Het was dus geen paprikapoeder, maar wat dan wel? Dit is niet te eten, terwijl het wel lekker ruikt.
Ik bel met half verlamde tong de chefkok zelf en leg haar uit wat ik heb gedaan. “Wahaha, toch niet dat zakje met hele hete pepertjespoeder? Daar mag je maar een heel klein mespuntje van gebruiken! Ik kijk zo wel even.” Tien minuten later sta ik bedremmeld naast mijn ovenschotel die er prachtig uit ziet. Jo neemt een hapje, krijgt acuut een rood hoofd en hoest het hapje weer uit. “Gatverdamme, hoeveel heb je er in gedaan?!” Het zakje is half leeg, dus iets meer dan een mespuntje. Gelukkig weet Jo dat je heet kan verzachten met zoet en dus gooien we er veel suiker in, een groot blik ananas en het zoete sap. De mooie lagen worden door elkaar geroerd omdat het zonde is om dit lekkers weg te gooien. De hond wordt er waarschijnlijk ook niet blij van.
De transformatie van mijn mooie ovenschotel naar een bak omgeroerde hondekots op zoet water nemen we maar voor lief en schijnheilig dekken we de tafel. We laten het oordeel over aan de kinderen. ‘Eet smakelijk schatten!’ zeggen we vals en de stakkers nemen nietsvermoedend een flinke hap want ze hebben zoals altijd honger. Juul laat haar vork vallen, Fé spuugt het uit en Sophie kijkt bedenkelijk naar haar bord. “Is het wat te pittig misschien?” vraag ik voorzichtig. “Het was nog veel erger hoor, nu krijg je tenminste geen blaren in je mond.” De kinderen vinden het helemaal niets en schakelen acuut extra hulptroepen in zoals een pot koude appelmoes, zoetzure kipsaus en mayonaise.
Met afgrijzen zie ik hoe dit alles over de hete brei wordt gegooid om de smaak wat te verzachten. Nu eet iedereen wel zijn bordje leeg. Sophie en ik scheppen zelfs twee keer op want wij zijn de lekkerbekken van de familie. De volgende ochtend loopt iedereen met samengeknepen billen naar de ontbijttafel. ‘Echt niet leuk hoor, die scherpe diarree door dat hete eten gisteren’, klinkt het verwijt. Gelukkig moeten ze er wel om lachen. Ik heb nergens last van en hoop dat ze zich een beetje aanstellen, zo heet was het ook weer niet en ik heb trouwens heerlijk geslapen. Als ik een kwartier later ga zitten voor mijn ochtendgebed, vat mijn onderlichaam vlam. Het zweet breekt me uit en ik hap naar adem. Neeeeeee, dit is verschrikkelijk!
Na ruim 10 minuten pijn lijden op het toilet strompel ik naar buiten waar iedereen in het zonnetje ontbijt. ‘Vanavond pizza’s om het goed te maken’ is het gezamenlijke verzoek met dwingende blik. Ik knik nederig en ga voorzichtig op mijn vlammetje zitten. Pizza’s, maar zonder hete saus.