De man liep onhandig de trap op. Het was niet eens zo’n lange trap, maar hij struikelde wel drie keer over zijn eigen schoenen. Vroeger konden mensen daar altijd om lachen, nu was er niemand in de buurt die schaterend naar zijn veel te grote schoenen keek. Hij klopte voorzichtig op de deur en hield de deurkruk in zijn hand. Macht der gewoonte, hij had altijd een deurkruk in zijn jaszak verstopt, weer zo’n grap die het vroeger altijd goed deed. Zijn baas keek hem hoofdschuddend aan: “Je lijkt wel gek geworden, om nog steeds in dat pak rond te lopen. Lees je geen nieuws; er is een ware razzia aan de gang op mensen zoals jij!” De man keek bedroefd. Hij dacht er nog aan om uit het bloemetje op zijn rever te huilen, dat leek wel gepast nu het huilen hem nader dan het lachen stond. Waar was het fout gegaan? Sinds er aggressieve clowns actief waren in Grasse, Cannes en Nice bleven de mensen uit zijn buurt. Het publiek, de vrolijke families met kinderen die hij altijd aan het lachen kreeg met een onhandige buiteling, een valse noot op de trompet of een mislukte jongleer act.
Deze week stond hij in de buurt van La Colle sur Loup. Na de eerste act kwam hij, zoals altijd, als clown vrolijk op, roepend en zwaaiend naar de kinderen. Dit keer begon de zaal hard te gillen; boze vaders schreeuwden dat hij op moest donderen met zijn achterlijke clownskop. Dat was hem in 30 jaar als clown nog niet eerder overkomen. Hij had het eerst niet goed in de gaten; tot hij een blikje cola tegen zijn hoofd gegooid kreeg. Dat deed pijn. Het was een actie die snel navolging kreeg; het publiek gooide dozen popcorn, blikjes drinken en veel boe-geroep naar zijn hoofd. En dat terwijl hij nog maar amper aan zijn act was begonnen. Nu zat hij bij zijn baas, de circus directeur die een hand op zijn schouder legde. “De clown is dood, mijn beste vriend,” sprak zijn baas zachtjes. “Ik kan je niet langer bij ons houden, het is te gevaarlijk; mensen zien clowns als een gevaar. Het spijt me.” De man knikte en draaide zich om. Onverwachts haalde hij een uitklapbare bos bloemen uit zijn mouw en gaf die aan zijn baas. Uit zijn grote rode mond klonk: “Als herinnering aan onze samenwerking…”
Die avond liep de man verdwaasd met zijn schamele bezittingen in een koffer langs de autoweg. Hij was vergeten zich om te kleden; hij droeg nog steeds de geruite broek, de lange jas met slippen, de te grote schoenen, zijn rode neus en een wit geschminkt gezicht alsof hij ieder moment kon gaan optreden. Auto’s reden langs hem en toeterden wilde. Kinderen op de achterbank keken hem met wijd opengesperde ogen aan. Ze schreeuwden: “Mama, papa, daar loopt een clown!”. Na tien minuten stopten twee auto’s van de Police National voor hem. Agenten met getrokken pistolen riepen iets onverstaanbaars en dwongen hem om op zijn buik te gaan liggen. Hij verzette zich niet. Wat maakte het allemaal nog uit; voor hem was de show toch voorgoed over.