De man houdt de schouders van de vrouw vast en duwt haar zachtjes vooruit. “Nog een klein stukje maar, je doet het goed”, fluistert hij in haar oor. De vrouw maakt een grimas van de pijn en zet voorzichtig haar voet naar voren, zachtjes het zand rakend dat langs haar tenen kriebelt. Dat voelt ze; het doet haar herinneren aan de eerste keer dat ze hier kwam; aan de kust bij Cannes. Ze zet weer een pas vooruit, het warme zand onder haar voeten gloeit en voelt fijn.
De vrouw is bijna zeventig en straalt zelfs met gewoon stilstaan op een strand een klasse uit die je soms bij vrouwen ziet; het is een sierlijke elegantie, voortkomend uit een ranke lichaamsbouw en veel sporten in combinatie met een type opvoeding en milieu waarin je al jong leerde wat stijlvol zijn betekent. Hélène heet ze, ze staat even stil, kijkt ogenschijnlijk gedachtenloos naar de kustlijn van Théoule. Weemoedig denkt ze terug aan de tijd toen het leven zo zorgeloos was. Als model in Parijs kon ze geen genoeg krijgen van de catwalk; heerlijk was dat; strak vooruitkijken, voet voor voet, draaien met de heupen en doordringend kijken naar een fictief persoon op de vierde rij, dan een ferme draai en weer terug lopen, zelfverzekerd en onbereikbaar voor de wereld. En nu, vele jaren later nu kan ze bijna niet meer lopen, sinds haar beroerte van acht maanden geleden.
Gelukkig is ze niet alleen. Haar grote liefde Maurice helpt, zo zorgzaam en geduldig dat ze soms tranen in haar ogen krijgt. Iedere ochtend maken ze samen een wandeling op het strand zoals ze dat al jaren doen; alleen gaat het nu veel moeizamer. Maurice is vastbesloten om haar weer goed te laten lopen, en het is waar, het gaat ook letterlijk stap voor stap beter. De eerste keer kon ze alleen maar huilen; nu loopt ze vanaf de stenen trap aan de boulevard bij het gemeentebord van Cannes tot aan de vlaggenmast van de zeilschool, dat is toch snel zo’n 100 meter. Pas als ze dat stukje heeft gelopen, stapje voor stapje, terwijl Muarice haar langzaam voortduwt krijgt ze haar beloning. Dan mag ze gaan zitten op het strandstoeltje dat hij heeft klaargezet. Onder de parasol drinken ze samen een kopje koffie, uit de thermoskan.
Maurice smeert wat jam op de croissants die hij bij de bakker heeft gehaald en voert haar kleine hapjes. Ze geniet zichtbaar; ze raakt zijn hand teder aan en ze fluisteren lieve dingetjes naar elkaar. Na de koffie wil Maurice dat ze verder gaat met haar oefeningen; ze moet haar armen een voor een omhoog tillen en met de linkerhand haar rechteroor aanraken. En dan met de rechterhand haar linkeroor, dat lukt alsmaar niet, ze vindt dat zo stom van zichzelf. Al die tijd praat Maurice zacht tegen haar: ‘Goed zo, liefste, je kan het, het komt helemaal goed met je, je bent mijn schat, ik ben zo trots op je.’
Ze zijn al meer dan 45 jaar samen; vanaf het moment dat ze elkaar zagen wisten ze het; ‘jij hoort bij mij’. Maurice woonde beneden haar, een vriendelijke, robuuste man, die meteen aanbood om te helpen haar meubeltjes naar boven te dragen, in het nieuwe appartement in Le Marais. Ze spraken iedere week een avond met elkaar af; dan gingen ze dansen of naar een expositie of gewoon elkaar handen vasthoudens nietsdoen, samen op een bankje in een park, fantaserend over het leven. Binnen een jaar trouwden ze en in Le Marais bleven ze nog heel lang wonen, onbezorgd en druk met hun leven, hij als decorbouwer bij foto en filmproducties en zij als couture model. Over kinderen krijgen spraken ze nooit; ‘We zien wel als het zo ver is,’ zei ze luchtjes als het onderwerp bij vriendinnen ter sprake kwam. Toen Hélène te oud werd voor het modellenwerk vond ze een baan bij Air France als grondstewardess. Ze hield niet van vliegen, liever maakte ze wandelingen, slenterend door het Bois de Bologne met haar man, haar held, haar geliefde, haar minnaar.
De drukte van Parijs begon hen echter steeds vaker te irriteren, te verstikken. De metro en de RER waren overvol en de mensen leken steeds onaardiger te worden. Regelmatig kreeg ze een gemene duw in haar rug omdat iemand naar buiten moest, vlak voordat de deuren meedogenloos dichtgingen. Als dat mislukte en de onbehouwen pummel alsnog een halte werd meegenomen, moest ze stilletjes lachen. De spreekwoordelijke overlopende druppel kwam toen er in hun appartement werd ingebroken. Alles was kapot geslagen; de spiegels aan de muur, de fotolijsten vol herinneringen waren zonder reden van de buffet kast afgeslagen en de zittingen van hun twee favoriete stoelen waren kapotgesneden. Dat er geld en sieraden waren gestolen vond ze niet erg, maar dat onbekende mensen het veilige gevoel hadden meegenomen, dat was onherstelbaar.
Zo ontstond langzaam het plan om Parijs te verlaten en naar de Côte d’Azur te verhuizen. Beiden vonden Cannes het best bij hen passen; het had een zekere stijl en gezelligheid en vanuit Nice konden ze alitjd nog met de trein of het vliegtuig naar Parijs. Op een dag in mei 2008 verhuisden ze. Ze weet nog goed hoe blij ze was: de blauwe lucht, de geur van het eten in de restaurants, de drukte in Le Suquet dat haar een beetje aan Les Halles deed denken, de haven, de restaurants, de muziek op straat. Het mooiste was de Middellandse zee; met dat prachtige water en dat heerlijke warme zand. Samen brachten ze vele middagen en lange avonden door op het strand, vaak met niets meer dan een flesje rosé en een bakje zelfgemaakte taboulé met kip en gedroogde zontomaatjes. Daar lagen ze, twee innig verliefde mensen, op leeftijd weliswaar, maar met een passie die bleef voortduren. Hélène dacht dat ze nooit gelukkiger kon worden. Ze kreeg gelijk.
Op een ochtend, de zon scheen al naar binnen, kon ze haar lichaam niet bewegen en proefde ze een vreemde smaak in haar mond. Het was stil in haar hoofd, ze probeerde zich om te draaien naar Maurice, maar kon alleen haar ogen draaien. Paniek brak uit, haar ogen schoten heen en weer, ben ik aan het dromen, is dit een nachtmerrie? Ze viel in een zwart gat en werd opnieuw wakker in het ziekenhuis met een bezorgd kijkende Maurice naast haar. ‘Je hebt vannacht in je slaap een beroerte gehad; de dokters komen vanmiddag langs om met ons te praten.’ De diagnose van de serieus kijkende artsen was niet al te vrolijk; ze zou waarschijnlijk nooit meer normaal kunnen lopen en praten, de kans op volledige genezing was minder dan 30%.
Die avond huilden Maurice en zij, op dat koude ziekenhuisbed, hij met zijn sterke armen on haar heen, zij zonder geluid maar met grote tranen over haar gezicht. ‘We komen hier wel overheen, dat beloof ik je’ zei Maurice lief. Hij regelde dat ze thuis kon revalideren; het aanbod voor een verzorgingstehuis werd resoluut van de hand gewezen: ’Daar zijn we nog veel te jong voor’ grapte hij tegen de dokter.
Eenmaal thuis voelde ze zich ellendig, hulpeloos en afhankelijk van Maurice. Zonder het ooit te hebben afgesproken was er tussen hen een soort van automatische rolverdeling; zij haalde elke dag verse bloemen in huis en verzorgde de lunch op hun kleine terras. Een schoonmaakster wilde ze niet; liever kende Hélène ieder hoekje van het huis en poetste dit met liefde tot het overal heerlijk rook. Zo groot was het daarbij ook weer niet, ze hadden een kleine slaapkamer, een studio, een ruime living met uitzicht op de de haven en een terras aan de achterzijde. En nu kon ze niets meer; ze moest worden gevoerd met eten en drinken en in de ochtend kwam een verpleegster om haar te douchen. Ze huilde met haar gezicht omhoog zodat de tranen zich vermengden met de warme waterstralen en niemand het kon zien.
Maurice had veel op Internet gevonden over de gevolgen van een beroerte en de mogelijkheden om te herstellen. Hij was vastberaden en stelde een plan op; iedere dag moest ze dezelfde oefeningen doen; na het ontbijt of lunch moest ze het servet oppakken dat links van haar lag en dat aan de rechterkant van haar weer neerleggen. Pas na weken van frustratie lukte het haar. Hélène kreeg iedere dag massages, luisterde naar haar favoriete klassieke muziek en Maurice las iedere avond het lokale nieuws voor uit de Nice-Matin voor tot ze in slaap viel en pas de volgende ochtend wakker werd door de geur van verse koffie.
Lopen ging slecht; ze kon geen evenwicht houden en viel alsmaar in de armen van Maurice. Pas toen hij een oud gymnastiek toestel met twee zijbalken in de woonkamer had neergezet, lukt het haar om twee meter te lopen, al steunend op haar handen. Soms gaf ze op, maar steeds weer werd ze streng uit haar bed gehaald. Na drie maanden was Hélène zo ver hersteld dat ze naar buiten kon. Met tranen in haar ogen schuifelde ze voetje over de markt in Le Suquet. De bloemenman zag haar en keek blij verrast. Hij kwam naar haar toe met een rode roos en gaf een galante handkus: ‘We hebben je gemist, Hélène.’
Nu lopen ze weer over hun stukje strand; de auto staat in Mandelieu aan de boulevard geparkeerd. Om 10 uur zet Maurice de stoeltjes en de parasol klaar en haalt haar uit de auto. De zee en het strand doen Hélène goed; het zand kietelt haar voeten en de zee lijkt haar bij iedere golf nieuwe energie te geven. Ze loopt voetje voor voetje naar de zeilschool. Maurice duwt haar langzaam de goede richting op, over het warme zand, naar een nieuw begin.
Warm verhaal, zo gaat het in het leven, pluck de dagh in oud nederlands. Marais is onze lievelings ijk in Paris met place Vosque. Het prachtige parkje en de restaurantjes onder de boogjes van de oude huizen. We denken daar vaak aan, ach ja memoires. Mooi gedaan Ab , je zou het kunnen verfilmen…